Financiële kengetallen zorginstellingen

Beschrijving van financiële kengetallen van zorginstellingen over het jaar 2023, waarmee het mogelijk is individuele zorginstellingen te benchmarken.

1 Samenvatting

In dit rapport zijn zorginstellingen op basis van de waarden van een groot aantal financiële kengetallen over het jaar 2023 ingedeeld in tien gelijke groepen of decielen. Door vergelijking van de waarden van een individuele zorginstelling met de grenswaarden behorende bij deze decielen, kan de financiële positie van deze instelling afgezet worden tegen die van een groep van vergelijkbare instellingen (benchmark). Tevens is een analyse gemaakt van de ontwikkeling van de rentabiliteit, het weerstandsvermogen, de solvabiliteit, de current ratio en de omloopsnelheid kapitaal over de jaren 2019 tot en met 2023. Ook is over deze periode de ontwikkeling van de kosten per arbeidsjaar van zorginstellingen in de care-sector berekend.

Het (ongewogen) gemiddeld resultaat uit gewone bedrijfsvoering als percentage van de bedrijfsopbrengsten is in 2023 het laagst bij de cure-instellingen en de verpleging en verzorging. Het hoogste resultaat uit gewone bedrijfsvoering is zichtbaar bij de thuiszorg. Bovendien is de spreiding bij de algemene ziekenhuizen in winstpercentage tussen de afzonderlijke instellingen veel kleiner dan bij care-instellingen. De grootste spreiding is zichtbaar bij de thuiszorginstellingen, gevolgd door de gehandicaptenzorginstellingen. 

Het (ongewogen) gemiddelde weerstandsvermogen van zorginstellingen neemt af ten opzichte van 2022, terwijl de gemiddelde solvabiliteit toeneemt.  

Alle sectoren hebben een current ratio van ruim boven de 100 procent, waarmee zij in staat zijn om de kortlopende verplichtingen te betalen. De instellingen in de care-sector hebben gemiddeld een hogere current ratio dan de instellingen in de cure-sector. Dit geldt ook voor de omloopsnelheid kapitaal.

In alle care-sectoren nemen de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2023 toe ten opzichte van 2022, behalve bij de thuiszorg, waar een gelijke waarde te zien is. De hoogste mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar, op prijspeil 2023, in de care, zijn zichtbaar bij de sector GGZ en de laagste waarden bij de thuiszorginstellingen. 

2 Inleiding

Voor de beoordeling van de financiële resultaten van individuele zorginstellingen heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) behoefte aan vergelijkingscijfers van de gehele zorgsector en diens deelsectoren, waarmee via een zogenaamde benchmark inzicht kan worden gegeven in de relatieve prestaties.

Het ministerie van VWS heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd de vergelijkingscijfers voor de benchmark te maken op basis van de jaarrekeningen van zorginstellingen over 2023 zoals het CBS dat al eerder heeft gedaan voor de verslagjaren 2009 t/m 2022 (zie literatuur en bronnen).

Aanvullend op de vergelijkingscijfers voor 2023 t.b.v. de benchmark wordt weergegeven hoe de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering, weerstandsvermogen, solvabiliteit, current ratio en omloopsnelheid kapitaal zich ontwikkelen over de periode 2019 tot en met 2023 en wordt er een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de bedrijfskosten per arbeidsjaar in de care-sector.

Voor een nadere toelichting op deze cijfers en de gebruikte methoden: Onderzoeksbeschrijving Financiële kengetallen zorginstellingen
 

3 Benchmark 2023

In dit hoofdstuk worden de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA), rendement op geïnvesteerd vermogen, solvabiliteit en rentabiliteit voor het jaar 2023 beschreven.

De kengetallen van de thuiszorginstellingen zijn vanwege de aard van hun werkzaamheden vaker afwijkend van de waarden in andere sectoren. Doordat de zorg extramuraal wordt geleverd zijn de vaste activa veel lager dan in sectoren met intramurale zorg. Dat geldt ook voor de hotelmatige-, cliëntgebonden-, onderhoud- en energiekosten en de afschrijvingskosten. Daarnaast valt op dat vergeleken met de andere sectoren binnen de care-sector, een relatief groot deel van de thuiszorginstellingen gebruik maakt van personeel dat niet in loondienst is (zie ook tabel 7.1.3 en 7.1.4 van de tabellenbijlage).
 

3.1 Populatie

In tabel 3.1.1 is een overzicht gegeven van het aantal concerns volgens de CBS-statistiek Zorginstellingen en het aantal concerns in de benchmark. In de benchmark zijn gegevens van 1.131 (concerns van) zorginstellingen beschikbaar. Dat is 60,6 procent van de totale populatie die bestaat uit 1.866 instellingen. In termen van de bedrijfsopbrengsten bedraagt de dekking van de benchmark 98,5 procent. Dat wil zeggen dat vooral kleine ondernemingen niet in de benchmark vertegenwoordigd zijn.

3.1.1 Dekking van de benchmark per sector, 2023*

3.1.1 Dekking van de benchmark per sector, 2023*
Totaal aantal concernsTotaal bedrijfsopbrengsten (mln euro)Aantal concerns in benchmarkBedrijfsopbrengsten in benchmark (mln euro)
Zorgsector totaal186682342113181114
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw)82365978236597
Universitair medische centra711827711827
Algemene ziekenhuizen58229485822948
Categorale ziekenhuizen171822171822
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)178445745104944517
Geestelijke gezondheidszorg15979371267885
Gehandicaptenzorg5861318030512883
Verpleging, verzorging en thuiszorg103924628
Verpleging en verzorging30521338
Thuiszorg3132411

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (604 bytes)

3.2 Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)

Het kengetal resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Zorginstellingen hebben traditioneel een relatief lage winstmarge.

3.2.1 Spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering (EBT) per sector, 2023*

3.2.1 Spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering (EBT) per sector, 2023*
Sector1e deciel2e decielgemiddelde8e deciel9e deciel
Algemene ziekenhuizen-0,70%0,10%1,20%2,50%2,90%
Geestelijke gezondheidszorg-2,50%-0,40%3%7,70%12,50%
Gehandicaptenzorg-3,30%-1,10%3,80%7,70%13,90%
Verpleging en verzorging-2,60%-0,80%1,40%4,10%5,60%
Thuiszorg-6,50%-1,50%3,90%9,20%16,40%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (326 bytes)

In figuur 3.2.1 is de spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering als percentage van de bedrijfsopbrengsten weergegeven. Opvallend is hier dat de spreiding erg uiteen loopt. Zo heeft tachtig procent van de algemene ziekenhuizen in 2023 een resultaat tussen -0,7 (1e deciel) en 2,9 procent (9e deciel) van de bedrijfsopbrengsten, waar tachtig procent van de instellingen binnen de gehandicaptenzorg een resultaat tussen de -3,3 procent en 13,9 procent behalen. Bij thuiszorginstellingen loopt deze marge van -6,5 tot 16,4 procent.

3.3 Winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA)

Het kengetal winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting minus het financieel resultaat en de afschrijvingen op vaste activa is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Het wordt gebruikt als maatstaf voor de winst die een onderneming maakt met de operationele activiteiten zonder dat hier de opbrengsten en kosten van financiering in verwerkt zitten.

3.3.1 Spreiding van de winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) per sector, 2023*

3.3.1 Spreiding van de winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) per sector, 2023*
Sector1e deciel2e decielgemiddelde8e deciel9e deciel
Algemene ziekenhuizen4,90%5,70%7%8,50%9%
Geestelijke gezondheidszorg-1,50%0,60%5,10%8,60%13,90%
Gehandicaptenzorg-0,90%1,70%7%11,40%20%
Verpleging en verzorging0,30%2,50%5,80%9,60%11,40%
Thuiszorg-5,10%-0,70%5%10,90%17,80%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (312 bytes)

De (ongewogen) gemiddelde winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) als percentage van de bedrijfsopbrengsten in de totale zorgsector bedraagt 5,9 procent, en is in de cure-sector iets hoger (7,0 procent) in vergelijking met de care-sector (5,8 procent), zie hiervoor ook tabellen 7.1.1 en 7.1.2 uit de tabellenbijlage. Bij de algemene ziekenhuizen zijn de afschrijvingen en rentelasten verhoudingsgewijs hoog, en is de gemiddelde winst voor interest, belasting en afschrijving bijna een factor 5 hoger dan het resultaat uit gewone bedrijfsvoering. De spreiding van de EBITDA is in de sectoren algemene ziekenhuizen, geestelijke gezondheidszorg en verpleging en verzorging kleiner dan in de thuiszorg en de gehandicaptenzorg (zie figuur 3.3.1). 

3.4 Rendement op geïnvesteerd vermogen

Voor het kengetal rendement op geïnvesteerd vermogen wordt de operationele marge vermenigvuldigd met de omloopsnelheid van het kapitaal1). Het kengetal rendement op geïnvesteerd vermogen geeft de mate van efficiency in de bedrijfsvoering aan.

3.4.1 Spreiding van het rendement op geïnvesteerd vermogen per sector, 2023*

3.4.1 Spreiding van het rendement op geïnvesteerd vermogen per sector, 2023*
Sector1e deciel2e decielgemiddelde8e deciel9e deciel
Algemene ziekenhuizen0,20%1,10%2,40%3,80%4,70%
Geestelijke gezondheidszorg-8,90%-1%5,70%17%34,70%
Gehandicaptenzorg-6,50%-0,80%7%16,30%29%
Verpleging en verzorging-3,50%-0,40%2,40%6,40%9,50%
Thuiszorg-22%-5,30%12,10%31,50%52,50%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (318 bytes)

Het (ongewogen) gemiddelde rendement op geïnvesteerd vermogen bedraagt 7,0 procent in de care-sector en 2,7 procent in de cure-sector (zie tabellen 7.1.3 en 7.1.4 van de tabellenbijlage). Binnen die sectoren bestaan grote verschillen in de spreiding van het rendement (zie figuur 3.4.1). Bij tachtig procent van de algemene ziekenhuizen ligt het rendement op het geïnvesteerde vermogen tussen de 0,2 en 4,7 procent. Bij tachtig procent van de instellingen binnen de care-sector ligt dit tussen de –9,0 en 32,1 procent. De spreiding is hier het grootst bij thuiszorginstellingen, waar het rendement op geïnvesteerd vermogen varieert tussen de -22,0 en 52,5 procent.

3.5 Solvabiliteit

Het kengetal solvabiliteit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan de totale verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit wordt berekend door het eigen vermogen te delen door het balanstotaal.

3.5.1 Spreiding van de solvabiliteit per sector, 2023*

3.5.1 Spreiding van de solvabiliteit per sector, 2023*
Sector1e deciel2e decielgemiddelde8e deciel9e deciel
Algemene ziekenhuizen22,50%26,70%34,80%43,30%46,30%
Geestelijke gezondheidszorg6,10%20,10%39,20%63,40%75,70%
Gehandicaptenzorg14,60%31,50%45%69,70%78,70%
Verpleging en verzorging23,10%30,90%41,30%56,50%64,30%
Thuiszorg-21,30%5,40%28,50%67,30%77,10%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (338 bytes)

De solvabiliteit van de instellingen in de care-sector is hoger dan die in de cure-sector (zie tabellen 7.1.5 en 7.1.6 van de tabellenbijlage). Klaarblijkelijk hebben instellingen in de care-sector meer mogelijkheden om eigen vermogen op te bouwen en daarmee financiële risico’s op te vangen. Bij de sector GHZ heeft bijvoorbeeld tien procent van de instellingen een solvabiliteit van meer dan 78,7 procent, terwijl de grenswaarde solvabiliteit van de tien procent hoogst scorende algemene ziekenhuizen op 46,3 procent ligt. Verder heeft de care-sector een grotere spreiding in de solvabiliteit dan de algemene ziekenhuizen. Waarbij de negatieve grenswaarde voor het 1e deciel van de thuiszorginstellingen opvalt in vergelijking tot de andere sectoren, waar deze grenswaarde 1e deciel niet negatief is. En de GGZ daarnaast een relatief lage grenswaarde voor het 1e deciel laat zien met 6,1 procent.

3.6 Rentabiliteit

Ten slotte geeft het kengetal rentabiliteit aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van het eigen vermogen. Zo geeft de rentabiliteit de verhouding aan tussen het inkomen en het vermogen waarmee dit inkomen is verdiend.

3.6.1 Spreiding van de rentabiliteit per sector, 2023*

3.6.1 Spreiding van de rentabiliteit per sector, 2023*
Sector1e deciel2e decielgemiddelde8e deciel9e deciel
Algemene ziekenhuizen-3%0,50%4,20%8,90%10,60%
Geestelijke gezondheidszorg-10,40%1,20%33,80%41,60%84,70%
Gehandicaptenzorg-13,50%-1,20%19,10%36,50%72,70%
Verpleging en verzorging-10,10%-2,20%8,40%13,60%20,80%
Thuiszorg-72,30%-14%28,50%86,40%129%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (334 bytes)

De (ongewogen) gemiddelde rentabiliteit in de care-sector is veel hoger dan in de cure-sector: 20,5 procent versus 4,8 procent (zie tabellen 7.1.5 en 7.1.6 van de tabellenbijlage). Uit figuur 3.6.1 blijkt dat de spreiding van de rentabiliteit relatief gering is bij de algemene ziekenhuizen. Grote variatie in winstgevendheid is wederom zichtbaar bij de thuiszorginstellingen, waarbij tien procent van de instellingen een winstmarge heeft die kleiner is dan -72,3 procent en tien procent een winstmarge heeft die groter is dan 129,0 procent.

1) De operationele winstmarge geeft het percentage aan dat van de omzet overblijft nadat alle kosten, exclusief belastingen, rentelasten en dividend voor preferente aandelen, zijn afgetrokken. Dit percentage geeft in feite de 'zuivere winst' aan dat op de omzet wordt geboekt. Het kengetal omloopsnelheid kapitaal is een maat voor de kapitaalsintensiteit. De omloopsnelheid kapitaal wordt berekend door de bedrijfsopbrengsten te delen door de totale activa, en geeft de verhouding tussen de omzet en het geïnvesteerd vermogen in een jaar weer.

4 Ontwikkelingen 2019-2023

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), weerstandsvermogen, solvabiliteit, current ratio en omloopsnelheid kapitaal over de jaren 2019 tot en met 2023 beschreven.

4.1 Populatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit alle (concerns van) zorginstellingen waarvan de benodigde financiële gegevens zijn aangeleverd via DigiMV. In termen van de totale bedrijfsopbrengsten bedraagt de dekking van de zorginstellingen in deze analyse 98,5 procent van de totale bedrijfsopbrengsten in alle zorgsectoren.

4.1.1a Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aantal concerns, 2019-2023*

4.1.1a Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aantal concerns, 2019-2023*
20192020202120222023*
Zorgsector totaal964950101510921131
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw)8282818282
Universitair medische centra88777
Algemene ziekenhuizen5757575858
Categorale ziekenhuizen1717171717
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)88286893410101049
Geestelijke gezondheidszorg99100113121126
Gehandicaptenzorg258253278315305
Verpleging, verzorging en thuiszorg
Verpleging en verzorging340325326352305
Thuiszorg185190217222313

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (494 bytes)

4.1.1b Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aandeel in de totale bedrijfsopbrengsten, 2019-2023* (%)

4.1.1b Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aandeel in de totale bedrijfsopbrengsten, 2019-2023* (%)
2019 (%)2020 (%)2021 (%)2022 (%)2023* (%)
Zorgsector totaal98,297,598,198,798,5
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw)10099,6100100100
Universitair medische centra100100100100100
Algemene ziekenhuizen10099,3100100100
Categorale ziekenhuizen100100100100100
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)96,895,996,697,597,3
Geestelijke gezondheidszorg97,299,299,199,899,3
Gehandicaptenzorg98,496,89897,597,7
Verpleging, verzorging en thuiszorg95,794,495,296,996,4

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (497 bytes)

4.2 Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)

Het kengetal resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Zorginstellingen hebben traditioneel een relatief lage winstmarge.

Tabel 7.2.1 van de tabellenbijlage laat zien dat het (ongewogen) gemiddelde resultaat van de totale zorgsector na een waarde van 3,0 procent in 2019 steeg naar 3,6 procent in 2020. In 2021 neemt het EBT toe tot 4,1 procent, waarna het in 2022 daalt naar 2,9 en gelijk blijft in 2023. 

Het (ongewogen) gemiddelde resultaat van de care-instellingen (zie tabel 7.2.2) kent eenzelfde ontwikkeling met een EBT van 3,2 procent in 2019, een toename in 2020 naar 3,8 procent en 4,4 procent in 2021, waarna het weer daalt in 2022 naar 3,0 procent en daarna gelijk blijft in 2023. De sector GGZ liet van 2019 tot 2020 een dalende trend zien, maar ook in die sector neemt in 2021 het EBT toe, tot 3,5 procent. In 2022 daalt het EBT in de GGZ heel sterk tot de laagste waarde in de reeks met 1,0 procent, waarna er in 2023 weer een stijging te zien is tot 3,0 procent. Bij de verpleging & verzorging is in 2022 een sterke daling ten opzichte van 2021 zichtbaar en deze daling zet door in 2023 naar 1,4 procent. Binnen de care-instellingen had de sector thuiszorg in 2023 het hoogste resultaat uit gewone bedrijfsvoering. In de periode 2019 tot 2022 had de gehandicaptenzorg juist het hoogste resultaat. 

Bij de cure-instellingen schommelt het (ongewogen) gemiddelde resultaat in de jaren 2019 t/m 2023 tussen de 1,3 en 1,8 procent. Bij de UMC’s is er, na een daling in 2020, vanaf 2021 weer een stijging te zien van het resultaat, tot 2,4 procent in 2023. Bij de algemene ziekenhuizen is het EBT stabiel rond de 1,6 procent tussen 2019 en 2021, maar neemt in 2022 af tot 1,3 procent en in 2023 tot 1,2 procent.  
 

4.2.1 Ontwikkeling van het gemiddelde resultaat (EBT) per sector, 2019-2023*

4.2.1 Ontwikkeling van het gemiddelde resultaat (EBT) per sector, 2019-2023*
Sector20192020202120222023
Algemene ziekenhuizen1,6%1,5%1,6%1,3%1,2%
Geestelijke gezondheidszorg2,7%2,2%3,5%1,0%3,0%
Gehandicaptenzorg4,0%4,5%5,5%5,8%3,8%
Verpleging en verzorging2,4%3,6%3,6%1,7%1,4%
Thuiszorg3,7%4,1%4,4%2,2%3,9%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (266 bytes)

4.3 Weerstandsvermogen

In dit rapport onderscheiden we twee benaderingen voor solvabiliteit. In de zorg wordt de solvabiliteit veelal berekend door het eigen vermogen te delen door de totale bedrijfsopbrengsten. Deze maat, aangeduid met weerstandsvermogen, geeft aan of in geval van faillissement er voldoende eigen vermogen is om de leningen te kunnen aflossen.

4.3.1 Ontwikkeling van het gemiddelde weerstandsvermogen per sector, 2019-2023*

4.3.1 Ontwikkeling van het gemiddelde weerstandsvermogen per sector, 2019-2023*
Sector20192020202120222023
Algemene ziekenhuizen25,70%25,80%26,60%27,30%26,80%
Geestelijke gezondheidszorg28,60%24,40%23,90%22,30%20,70%
Gehandicaptenzorg32,20%32,70%32,30%33,20%31%
Verpleging en verzorging33,40%33,60%34,80%33,20%33,80%
Thuiszorg14,30%13,90%11,80%11,90%13,50%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (313 bytes)

Het (ongewogen) gemiddelde weerstandsvermogen van de totale zorgsector is van 2022 op 2023 afgenomen van 27,3 naar 25,5 procent (zie tabel 7.2.3 en 7.2.4 van de tabellenbijlage). Deze afname is voornamelijk terug te vinden bij de sectoren gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Bij de gehandicaptenzorg daalt het (ongewogen) gemiddelde weerstandsvermogen van 33,2 procent in 2022 naar 31,0 procent in 2023; bij de geestelijke gezondheidszorg van 22,3 procent naar 20,7 procent. Bij de sectoren Verpleging & verzorging en Thuiszorg is juist een toename te zien. 

Het (ongewogen) gemiddelde weerstandsvermogen voor de cure-sector neemt licht af, van 28,2 procent in 2022 tot 27,7 procent in 2023. Deze afname  is te zien bij de algemene ziekenhuizen en de categorale ziekenhuizen met een daling van het gemiddelde weerstandsvermogen van respectievelijk 27,3 en 30,3 procent in 2022 naar 26,8 en 29,5 procent in 2023. De universitair medische centra stijgen licht in 2023 van 30,7 naar 30,8 procent. 
 

4.4 Solvabiliteit

De tweede manier om solvabiliteit te berekenen is door het eigen vermogen te delen door het balanstotaal. Dit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan haar totale verplichtingen te voldoen. Dit is de definitie die het meest gangbaar is in de bedrijfseconomie en daarom aangeduid wordt met solvabiliteit.

4.4.1 Ontwikkeling van de gemiddelde solvabiliteit per sector, 2019-2023*

4.4.1 Ontwikkeling van de gemiddelde solvabiliteit per sector, 2019-2023*
Sector20192020202120222023
Algemene ziekenhuizen31,40%32,60%33,50%34,20%34,80%
Geestelijke gezondheidszorg46,40%40,10%41%37,10%39,20%
Gehandicaptenzorg45,60%45,60%47,30%47%45%
Verpleging en verzorging41,40%41,60%42,70%39,30%41,30%
Thuiszorg32,80%29%28,20%23,30%28,50%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (304 bytes)

De (ongewogen) gemiddelde solvabiliteit in de totale zorgsector is gestegen tussen 2022 en 2023  (zie ook tabellen 7.2.5 en 7.2.6 van de tabellenbijlage). De solvabiliteit bij de gehandicaptenzorg is in 2023 gedaald van 47,0 naar 45,0 procent, en bij de overige care-sectoren is juist een stijging zichtbaar. Bij de verpleging en verzorging, de geestelijke gezondheidszorg en de thuiszorg is de solvabiliteit in 2023 respectievelijk 41,3 procent, 39,2 procent en 28,5 procent. Binnen de cure-sector loopt de solvabiliteit in 2023 uiteen van 34,8 procent bij algemene ziekenhuizen tot 38,2 procent bij de categorale ziekenhuizen. De gemiddelde solvabiliteit in de totale cure-sector is de afgelopen 5 jaar gegroeid van 32,3 procent in 2019 tot 35,7 procent in 2023. In de care-sector daalde en steeg de solvabiliteit afwisselend in de jaren 2019 tot en met 2021, met een solvabiliteit van 40,5 procent in 2021, waarna de solvabiliteit in 2022 afnam tot 37,9 procent en weer steeg tot 38,3 procent in 2023. 

4.5 Current ratio

Het kengetal current ratio is een maat voor de liquiditeit van een onderneming. De current ratio wordt berekend door de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden. Dit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan haar directe verplichtingen te voldoen. Een waarde boven de 100 betekent dat een onderneming de kortlopende verplichtingen kan betalen.

4.5.1 Ontwikkeling van de gemiddelde current ratio per sector, 2019-2023*

4.5.1 Ontwikkeling van de gemiddelde current ratio per sector, 2019-2023*
Sector20192020202120222023
Algemene ziekenhuizen128,60%122,90%127,40%129%129,20%
Geestelijke gezondheidszorg249,50%194,70%209,50%196,50%197,40%
Gehandicaptenzorg239%223,80%241,80%241,80%209,30%
Verpleging en verzorging188,80%188,30%207,10%190,30%180,90%
Thuiszorg208,30%171,30%198,40%190,50%212,10%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (335 bytes)

Alle sectoren hebben in 2023 een gemiddelde current ratio van ruim boven de 100 procent, bij de care-sector is de (ongewogen) gemiddelde current ratio zelfs meer dan 200 procent (zie ook tabellen 7.2.7 en 7.2.8 van de tabellenbijlage). De gemiddelde ratio binnen de care-instellingen is gedaald van 207,1 procent in 2022 naar 200,4 procent in 2023. De instellingen binnen de thuiszorg hebben in 2023 gemiddeld de hoogste current ratio, namelijk 212,1 procent. In de cure-sector neemt de current ratio licht toe ten opzichte van 2022, van 132,3 procent naar 133,6 procent in 2023. De algemene ziekenhuizen hebben gemiddeld de laagste ratio, namelijk 129,2 procent in 2023.

4.6 Omloopsnelheid kapitaal

Het kengetal omloopsnelheid kapitaal is een maat voor de kapitaalsintensiteit. De omloopsnelheid kapitaal wordt berekend door de bedrijfsopbrengsten te delen door de totale activa. Dit geeft de verhouding tussen de omzet en het geïnvesteerd vermogen in een jaar weer. Hoe hoger de omloopsnelheid kapitaal hoe lager de kapitaalsintensiteit.

4.6.1 Ontwikkeling van de gemiddelde omloopsnelheid kapitaal per sector, 2019-2023*

4.6.1 Ontwikkeling van de gemiddelde omloopsnelheid kapitaal per sector, 2019-2023*
Sector20192020202120222023
Algemene ziekenhuizen124,20%127,50%127%126,70%131,60%
Geestelijke gezondheidszorg222,80%219,40%241,90%249,40%265,40%
Gehandicaptenzorg228,30%224%236,60%231,60%249,40%
Verpleging en verzorging182,50%172%178%189,50%180,30%
Thuiszorg381,30%346,10%367,10%361,30%378%

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (326 bytes)

De sectoren verschillen sterk in hun (ongewogen) gemiddelde omloopsnelheid kapitaal. De cure-sector heeft een lagere omloopsnelheid dan de care-sector (131,2 procent versus 269,6 procent in 2023), omdat de cure-sector relatief veel vastgoed en apparatuur gebruikt en daardoor een hoge kapitaalsintensiteit heeft (zie ook tabellen 7.2.9 en 7.2.10 van de tabellenbijlage). De UMC’s hebben daarom ook gemiddeld de laagste omloopsnelheid kapitaal, namelijk 119,3 procent in 2023. De thuiszorginstellingen hebben in 2023 gemiddeld de hoogste omloopsnelheid kapitaal, namelijk 378,0 procent. Dit komt doordat thuiszorginstellingen een lager aandeel vastgoed hebben dan andere instellingen. De (ongewogen) gemiddelde omloopsnelheid kapitaal in de totale zorgsector nam tussen 2019 en 2021 afwisselend toe en af. Daarna neemt de omloopsnelheid toe tot 238,4 procent in 2022 en 259,6 procent in 2023. In de verpleging en verzorging nam de gemiddelde omloopsnelheid van kapitaal af van 189,5 procent in 2022 tot 180,3 in 2023. 

5 Bedrijfskosten en personeelsomvang van care-instellingen

In dit hoofdstuk worden de kosten van care-instellingen over de periode 2019–2023 gerelateerd aan de personeelsformatie. De personeelsformatie wordt hierbij uitgedrukt in ‘arbeidsjaren’. Een arbeidsjaar is een maat voor het arbeidsvolume dat wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) in een jaar om te rekenen naar voltijdequivalenten (vte).
De bron voor ‘arbeidsjaren’ is de Polisadministratie van de Belastingdienst en het UWV. Voor de kengetallen bedrijfskosten per arbeidsjaar worden de bedragen gecorrigeerd voor inflatie naar het prijspeil van 20232).

In tabel 7.3.5 van de tabellenbijlage staat een compleet beeld met kernvariabelen uit de care-sector.
 

5.1 Bedrijfskosten per arbeidsjaar

In tabel 7.3.1 van de tabellenbijlage is de verdeling gegeven van de totale bedrijfskosten per arbeidsjaar per verslagjaar in decielen, gecorrigeerd voor inflatie naar het prijspeil van 2023. In de opvolgende tabellen zijn de bedrijfskosten nader gespecificeerd. In tabel 7.3.2 van de tabellenbijlage zijn de arbeidskosten per arbeidsjaar weergegeven, in tabel 7.3.3 van de tabellenbijlage de overige bedrijfskosten en in tabel 7.3.4 van de tabellenbijlage de onderhouds- en energiekosten. Figuur 5.1.1 laat zien dat de hoogste mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar, op prijspeil 2023, zichtbaar zijn bij de sector GGZ en de laagste waarden bij de thuiszorginstellingen. In alle sectoren nemen de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2023 toe ten opzichte van 2022, behalve bij de thuiszorg.  

5.1.1 Ontwikkeling van de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2019-2023*

5.1.1 Ontwikkeling van de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2019-2023* x 1 000 euro
Sector20192020202120222023
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)90,492,592,688,390,8
Geestelijke gezondheidszorg105,6106,5103,7101,5103,7
Gehandicaptenzorg93,695,595,591,494,7
Verpleging en verzorging87,891,590,886,790
Thuiszorg75,281,180,975,875,5

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (275 bytes)

De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar binnen de care-sectoren is het grootst bij thuiszorginstellingen. Bij de thuiszorginstellingen heeft tien procent minder dan 51.875 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2023. Aan de andere kant heeft ook tien procent van de thuiszorginstellingen meer dan 160.447 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar (zie ook tabel 7.3.1 van de tabellenbijlage). Enkele thuiszorginstellingen hebben relatief weinig personeel in loondienst en relatief veel ingehuurd personeel. Hierdoor zijn de (overige) bedrijfskosten per arbeidsjaar voor deze instellingen erg hoog. Voor de sector V&V is de spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar het kleinst, daar heeft tachtig procent van de instellingen tussen de 77.085 euro en 108.695 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2023. 

5.1.2 Spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2023*

5.1.2 Spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2023* x 1 000 euro
Sector1e deciel2e deciel5e deciel8e deciel9e deciel
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)64,574,590,8109,6134,3
Geestelijke gezondheids zorg78,389,8103,7120,1146,3
Gehandicaptenzorg73,88294,7112,7141,3
Verpleging en verzorging77,1819098,9108,7
Thuiszorg51,959,875,5113160,4

* Voorlopige cijfers

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrekeningen 2023 Brontabel als csv (300 bytes)

2) CBS StatLine Consumentenprijzen; prijsindex 2015=100.

6 Conclusie

Benchmarkgegevens zijn nuttig bij het beoordelen van de financiële prestaties van individuele zorginstellingen. Naast de gemiddelde waarden per sector wordt ook de spreiding weergegeven. Dit maakt het tevens mogelijk om de zorgsectoren met elkaar te vergelijken.
Benchmarkgegevens zijn nuttig bij het beoordelen van de financiële prestaties van individuele zorginstellingen. Naast de gemiddelde waarden per sector wordt ook de spreiding weergegeven. Dit maakt het tevens mogelijk om de zorgsectoren met elkaar te vergelijken.

Het (ongewogen) gemiddeld resultaat uit gewone bedrijfsvoering als percentage van de bedrijfsopbrengsten is in 2023 het laagst bij de cure-instellingen en de verpleging en verzorging. Het hoogste resultaat uit gewone bedrijfsvoering is zichtbaar bij de thuiszorg. 

Bovendien is de spreiding bij de algemene ziekenhuizen in winstpercentage tussen de afzonderlijke instellingen veel kleiner dan bij care-instellingen. De grootste spreiding is zichtbaar bij de thuiszorginstellingen, gevolgd door de gehandicaptenzorginstellingen. 

De resultaten uit de bedrijfsvoering van de thuiszorginstellingen wijken vaker af van instellingen uit de andere sectoren. Doordat de zorg extramuraal wordt geleverd, zijn de afschrijvingen op vaste activa en kosten ten behoeve van overnachtende patiënten, zoals hotelmatige kosten, veel lager dan in sectoren waar intramurale zorg wordt geleverd.

Voor de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), weerstandsvermogen, solvabiliteit en current ratio is de ontwikkeling in de afgelopen vijf verslagjaren weergegeven. Het (ongewogen) gemiddelde resultaat gewone bedrijfsvoering van zorginstellingen bleef in 2023 gelijk aan de waarde in 2022 met 2,9 procent. Voor de verschillende sectoren was de ontwikkeling echter niet gelijk. Voor de algemene ziekenhuizen is een daling zichtbaar van 1,3 procent in 2022 naar 1,2 procent in 2023. Evenzo zijn dalingen zichtbaar bij de gehandicaptenzorg, verpleging & verzorging. Een sterke toename is daarentegen zichtbaar bij de geestelijke gezondheidszorg en de thuiszorg van respectievelijk 1,0  en 2,2 procent in 2022 naar 3,0 en 3,9 procent in 2023.

We onderscheiden twee benaderingen van de solvabiliteit van instellingen. Weerstandsvermogen wordt berekend door het eigen vermogen te delen door de totale bedrijfsopbrengsten. Bij solvabiliteit wordt het eigen vermogen gedeeld door het balanstotaal. Voor zowel de totale cure-sector als de totale care-sector zien we in 2023 een afname van het weerstandsvermogen en een toename van de solvabiliteit ten opzichte van 2022. Bij de gehandicaptenzorg nam echter, in tegenstelling tot alle andere sectoren, de solvabiliteit af van een (ongewogen) gemiddelde van 47,0 procent in 2022 naar 45,0 procent in 2023. En voor de sectoren verpleging en verzorging en de thuiszorg verbeterde niet alleen de solvabiliteit, maar ook het weerstandsvermogen.

Alle sectoren hebben een current ratio van ruim boven de 100 procent, waarmee zij in staat zijn om de kortlopende verplichtingen te betalen. De instellingen in de care-sector hebben gemiddeld een hogere current ratio dan de instellingen in de cure-sector. Dit geldt ook voor de omloopsnelheid kapitaal.

In alle care-sectoren nemen de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2023 toe ten opzichte van 2022. De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar is wederom het grootst bij thuiszorginstellingen.

7 Tabellenbijlage

De tabellenbijlage is als Excel bestand te vinden op de doorverwijspagina van deze publicatie en bevat onderstaande tabellen.

7.1 Tabellen bij hoofdstuk 3

Tabel 7.1.1 Grenswaarden resultaten voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2023*

Tabel 7.1.2 Grenswaarden resultaten voor de Care-sector, 2023*

Tabel 7.1.3 Grenswaarden rendement voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2023*

Tabel 7.1.4 Grenswaarden rendement voor de Care-sector, 2023*

Tabel 7.1.5 Grenswaarden ratio’s voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2023*

Tabel 7.1.6 Grenswaarden ratio’s voor de Care-sector, 2023*
 

7.2 Tabellen bij hoofdstuk 4

Tabel 7.2.1 Grenswaarden resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.2 Grenswaarden resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.3 Grenswaarden weerstandsvermogen voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.4 Grenswaarden weerstandsvermogen voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.5 Grenswaarden solvabiliteit voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.6 Grenswaarden solvabiliteit voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.7 Grenswaarden current ratio voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.8 Grenswaarden current ratio voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.9 Grenswaarden omloopsnelheid kapitaal voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019-2023*

Tabel 7.2.10 Grenswaarden omloopsnelheid kapitaal voor de Care-sector, 2019-2023*
 

7.3 Tabellen bij hoofdstuk 5

Tabel 7.3.1 Grenswaarden bedrijfskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.3.2 Grenswaarden arbeidskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.3.3 Grenswaarden overige bedrijfskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.3.4 Grenswaarden onderhoud- en energiekosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2019-2023*

Tabel 7.3.5 Kerncijfers zorginstellingen in de Care-sector, 2019-2023*
 

8 Literatuur en bronnen

Financiële kengetallen zorginstellingen 2009

Financiële kengetallen zorginstellingen 2010

Financiële kengetallen zorginstellingen 2011

Financiële kengetallen zorginstellingen 2012

Financiële kengetallen zorginstellingen 2013

Financiële kengetallen zorginstellingen 2014

Financiële kengetallen zorginstellingen 2015

Financiële kengetallen zorginstellingen 2016

Financiële kengetallen zorginstellingen 2017

Financiële kengetallen zorginstellingen 2018

Financiële kengetallen zorginstellingen 2019

Financiële kengetallen zorginstellingen 2020

Financiële kengetallen zorginstellingen 2021

Financiële kengetallen zorginstellingen 2022

Door CBS geaggregeerde statistieken zorginstellingen o.b.v. DigiMV-data (2006 t/m 2014)

Door CBS geaggregeerde statistieken zorginstellingen o.b.v. DigiMV-data (vanaf 2015)

9 Begrippenlijst

Afschrijvingen op vaste activa – De waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen, vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering.

Algemene kosten – Kosten van administratie, communicatie, algemeen beheer, verzekeringen en belastingen en dergelijke.

Andere bedrijfskosten – Alle niet eerder genoemde bedrijfskosten. Exclusief personeelskosten, afschrijvingen, kosten voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein en gebouw gebonden kosten en huur/leasing van kapitaalgoederen.

Arbeidsjaar – Maat voor het arbeidsvolume die wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) in een jaar om te rekenen naar voltijdequivalenten (vte).

Cliënt- en bewonersgebonden kosten – Kosten van onderzoek, behandeling (inclusief medicijnen), verpleging, verzorging, instrumentarium en apparatuur. Exclusief personeelskosten.

Effecten – Beleggingen die op korte termijn in liquide middelen zijn om te zetten en niet bedoeld zijn als deelneming of om invloed uit te oefenen.

Eigen vermogen – Totaal activa minus vreemd vermogen.

Financieel resultaat – De financiële baten minus de financiële lasten. De baten bestaan uit rentebaten, baten uit deelnemingen, ontvangen dividenden, winst op beleggingen en overige financiële baten. De lasten omvatten de rentelasten, de kosten van leningen, het verlies op deelnemingen en het verlies op beleggingen.

Financiële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op financiële kapitaalgoederen zoals deelnemingen in andere ondernemingen, beleggingen in vastgoed of effecten, hypotheken, leningen op schuldbekentenis, bancaire kredietverlening en zaken als vorderingen die op lange termijn aan derden (anders dan uit hoofde van een kapitaaldeelneming) ter beschikking zijn gesteld.

Financieringsverschil – Het financieringsverschil is het geaccumuleerde verschil tussen het wettelijk vastgestelde jaarlijkse budget voor AWBZ- en Zvw-zorg en de daarop ontvangen vergoedingen. In het geval van een negatief financieringsverschil (oftewel meer ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een schuld genaamd ‘financieringsoverschot’. In het geval van een positief financieringsverschil (oftewel minder ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een vordering genaamd ‘financieringstekort’.

Immateriële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op niet-tastbare kapitaalgoederen zoals concessies, vergunningen, octrooien, patenten en goodwill.

Kortlopende schulden – Verplichtingen die in het komende boekjaar moeten worden nagekomen (exclusief schulden uit hoofde van bekostiging).

Kortlopende vorderingen – Vorderingen met een (resterende) looptijd van hoogstens een jaar. Exclusief financieringstekort, kortlopende effecten en liquide middelen.

Kosten uitzendkrachten en overige inleen – Betalingen voor stagiaires, uitzendkrachten en overig ingehuurd personeel. Exclusief vergoedingen (zoals de zogenaamde lumpsum) voor vrijgevestigde medische specialisten praktijk houdend in algemene en categorale ziekenhuizen.

Liquide middelen – Chartaal geld en girale en overige deposito’s.

Materiële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op tastbare kapitaalgoederen zoals gebouwen, terreinen en machines.

Onderhanden werk u.h.v. DBC’s – Onderhanden werk (OHW), oftewel nog niet voltooide productie, uit hoofde van nog niet afgesloten DiagnoseBehandelCombinaties (DBC’s) en DBC-zorgproducten voor medisch specialistische zorg, GGZ en geriatrische revalidatiezorg. Ontvangen middelen die samenhangen met voorschotten of andere OHW-financiering worden op deze balanspost in mindering gebracht. Daarnaast worden te verwachten mogelijke winsten en verliezen die betrekking hebben op het OHW verrekend.

Onderhoud- en energiekosten – Energiekosten en onderhoudskosten van terreinen, gebouwen en installaties. Inclusief dotaties aan onderhoudsvoorzieningen.

Overige bedrijfskosten – Het totaal van betalingen voor stagiaires, uitzendkrachten en overig ingehuurd personeel, overige personeelskosten, kosten van voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein en gebouw gebonden kosten en niet eerder genoemde overige bedrijfskosten.

Overige personeelskosten – Kosten van werving en selectie, opleiding, kleding, kinderopvang en dergelijke voor personeel.

Resultaat voor belastingen – De som van het bedrijfsresultaat, financieel resultaat en saldo buitengewone baten/lasten.

Totaal activa – Totaal van alle bezittingen.

Totaal arbeidskosten – Totaal van de bruto lonen en salarissen van werknemers en de ten laste van de werkgevers komende sociale premies.

Totale bedrijfsopbrengsten – De opbrengsten uit de eigenlijke bedrijfsvoering, i.c. de verkopen van goederen en diensten, alsmede de waarde van voorraadmutaties, geactiveerde productie voor het eigen bedrijf, subsidies en schade-uitkeringen.

Totaal niet eerder genoemde bedrijfskosten – Overige niet eerder genoemde bedrijfskosten. Som van kosten van voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein- en gebouwgebonden kosten, huur/leasing kapitaalgoederen en andere bedrijfskosten. Exclusief financiële en buitengewone lasten.

Voeding- en hotelmatige kosten – Behalve de kosten van maaltijdverstrekkingen (voeding) zijn er andere hotelmatige kosten zoals kosten van huishouding, linnenvoorziening en vervoer van cliënten.

Voorraden – Geproduceerde activa bestaande uit goederen en diensten die zijn ontstaan in de lopende of in een eerdere periode en die worden aangehouden voor verkoop, gebruik in het productieproces of voor ander gebruik in de toekomst.

10 Afkortingen

AWBZ – Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten – Tot 2015 de wettelijke verzekering voor de kosten van langdurige zorg aan mensen met een ernstige beperking door ouderdom, een chronische ziekte, een handicap of langdurige psychische problemen. Iedereen die in Nederland woonde of werkte, was automatisch verzekerd voor deze zorg. Vanaf 2015 wordt de voormalige AWBZ-zorg gefinancierd uit andere wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Jeugdwet.

CIBG – Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg. Het CIBG is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS. De organisatie startte in 1995 en is sinds 2003 een zelfstandige uitvoeringsorganisatie.

GGZ – Geestelijke gezondheidszorg (inclusief verslavingszorg) – Psychiatrische ziekenhuizen, Riagg’s, RIBW’s en geïntegreerde instellingen. Vanaf 2015 wordt uitsluitend de populatie GGZ met overnachting gevolgd.

GHZ – Gehandicaptenzorg – Dagverblijven en tehuizen.

NZa – Nederlandse Zorgautoriteit.

SBI – StandaardBedrijfsIndeling – De SBI is gebaseerd op de indeling van de Europese Unie (Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté Européenne, afgekort: NACE) en op die van de Verenigde Naties (International Standard Industrial Classification of All Economic Activities, afgekort: ISIC). Deze indelingen worden ongeveer eens in de 15 jaar geactualiseerd. De structuur van de SBI bestaat uit vijf cijfers, waarbij de eerste vier cijfers, op een aantal uitzonderingen na, gelijk zijn aan de NACE. Op het niveau van de afdelingen, aangegeven door twee cijfers, komen SBI en NACE overeen met de ISIC.

UMC – Universitair Medisch Centrum.

VVT – Verpleging, Verzorging en Thuiszorg – Concerns zijn ten behoeve van dit onderzoek in de sector Thuiszorg (T) geplaatst o.b.v. SBI en wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van het concern ligt bij thuiszorg. De overige concerns zijn toegerekend aan de sector V&V.

VWS – Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

V&V – Verpleging en Verzorging.

Wlz – Wet langdurige zorg – Wettelijke verzekering voor de kosten van langdurige zorg en verblijf voor kwetsbare ouderen en mensen met een beperking. Het gaat om personen die blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig hebben. De Wlz verving per 1 januari 2015 de AWBZ.

ZKH – Ziekenhuizen; Academische, algemene en categorale ziekenhuizen en revalidatieinstellingen.

Zvw – Zorgverzekeringswet – Wet die een verplichte basisverzekering regelt voor kortdurende, op genezing gerichte zorg voor iedereen die rechtmatig in Nederland woont of hier loon- of inkomstenbelasting betaalt. Deze wet is op 1 januari 2006 in werking getreden en vervangt o.a. de Ziekenfondswet (ZFW).